januari 2007
Daar sta je dan. Rond de klok van half tien op de vrijdagavond in de door neongroen TL-licht verlichte rookhoek van een parkeergarage onder het Mecc. Het werkende leven heeft mij uiteindelijk dan ook te pakken gekregen. Rustig neem ik een slok koffie en een trek van mijn sigaret, al keuvelend met wat doorgeschoten ICT nerds en een aantal hun-vrouw-ontvluchtende veertigplussers. ‘Een ietwat onwennige omgeving voor een cultuurwetenschapper,’ denk ik terwijl ik staar naar de lichtjes die op de nabijgelegen snelweg hun weekend tegemoet flitsen. Niet dat ik klaag hoor. Het werk is niet al te lastig, de collega’s zijn gezellig en het loonstrookje dat elke maand binnenkomt overtuigt me meestal definitief om nog even te blijven hangen hier. En stiekem is het eigenlijk ook wel fijn om effe op de automatische piloot door te werken op deze helpdesk – deze intensieve menshouderij. Zeker na een dik half jaar van op sneltreintempo doorschrijven aan een doctoraalscriptie. Natuurlijk denk ik met de nodige weemoed terug aan de dagen dat ik zonder problemen laat in de ochtend uit bed kon rollen, om de dag rustig te beginnen met een kop koffie en een krantje in de keuken van mijn toenmalige studentenhuis. Af en toe mijn hard voor hun tentamens studerende huisgenootjes lastigvallend met ofwel een onzinnige opmerking, ofwel een net te links propagandistisch verhaal gebaseerd op die net gelezen krant. Om vervolgens op de uni tot in de avonduren door te werken aan de scriptie, al dan niet gecombineerd met allerlei pseudo-intellectuele discussies in één van de vele kroegen die de Maastrichtse binnenstad rijk is. We wisten het allemaal beter en we gingen het de wereld wel effe vertellen.
De realiteit van de intensieve menshouderij heeft me ingehaald op het moment. Goed, er moet brood op de plank en ook de huur betaalt zichzelf niet. Al met al heb ik weinig te klagen. Maar toch. Soms grijpen het kunstmatig groene licht van de rookruimte en de cubicles – bemand door mensen die de hele dag robotachtige handelingen verrichten – me op een bijzonder beklemmende manier bij de strot. Is dit echt de toekomst? Is dit echt de realiteit die we voor onszelf hebben gecreëerd? Weer een telefoongesprek zonder gezicht daarbij. Weer een blikkerige stem die door mijn headset zijn verhaal over internet en hoe afhankelijk hij daarvan is laat weerklinken. Een vluchtige blik op het scherm in de hoek vertelt me dat er nog 49 man in de wachtrij staan. Snel afwerken die call, dit bedrijf wordt op zijn efficiëntie afgerekend. Voor de menselijke maat is geen tijd. En contractueel gezien is die menselijke maat sowieso eigenlijk overbodig. Het gaat om aantallen. Niet om mensen helpen.
´Ik heb telefonie via jullie maar ik heb nog steeds geen kiestoon.’
´Dat komt omdat uw nummer nog niet door KP#* is vrijgegeven mevrouw.’
´Maar KP# zegt dat ik dat via jullie moet regelen.’
´Ik kan u jammer genoeg niet verder helpen. Ik raad u toch aan om nog eens contact met KP# op te nemen.’
´Maar die hebben me dus gister naar u doorverwezen.’
´Sorry mevrouw. Prettige dag verder.’
Next. Wie ik net precies heb verteld dat ze haar zieke moeder in Noorwegen nog steeds niet kan bellen weet ik niet. De collega’s in de cubicles tegenover me keuvelen tussen twee gesprekken door semi-enthousiast over de opklimmogelijkheden binnen dit bedrijf. Ik verlang ondertussen naar het moment dat mijn contract afloopt, ik een welgemeende middelvinger op kan steken naar mijn supervisor en voor de laatste keer het hek van het rookhok achter me kan dichttrekken. Het leven zou toch meer moeten voorstellen dan dit? Of ben ik nu echt zo fucking naïef? Ach ja. We zien wel weer verder na het volgende loonstrookje.
* Merknamen gebruiken is mij niet toegestaan. Ik kan nu ofwel een verhaal gaan ophangen dat ik geen onbewuste sluikreclame wil maken voor een bekende, Nederlandse met-drie-letters-afgekorte telefonie- en internetaanbieder, ofwel toegeven dat ik een mietje ben die niet in de problemen wil komen door dit soort futiliteiten. Uiteraard kies ik voor de eerste optie