januari 2012
De hagelbui barst los net op het moment dat ik op een brug loop. Karma is niet mijn vriend vandaag. Schuilen is niet echt een optie, hangende boven woeste wateren tussen Theater Carré en het Amstelhotel. Godverdomme. Mijn strijd met de elementen lijkt nooit te eindigen. De regen gutst naar beneden en tikt gewelddadig tegen de ramen van de woonboten die op het water onder mij dobberen. Ik denk terug aan het jaar dat ik ook op een woonboot woonde. Het geplens maakt me op een vreemde manier sereen. Er is dus ruimte voor nutteloze melancholie. Onze boot lag tussen het riet verscholen en werd bevolkt door studenten en de daarbij horende wietplanten en aankoekende afwas. Op de buitenkant was een palmboom getekend en aan de binnenkant was alles schots en scheef. Ik moest een tafel tegen mijn deur aanschuiven om het ding dicht te houden. Het was heel krap binnen, het was gammel en aftands maar o zo gaaf. Als één van de huisgenoten een meisje over de vloer had kon iedereen daarvan meegenieten en als je met je dronken kop over de loopplank naar de voordeur moest glibberen was dat een levensgevaarlijke onderneming die heel veel bijna-gebroken ledematen heeft opgeleverd. In de winter vroor de waterleiding dicht en als de plee stuk was ging je schijten op de camping honderd meter verderop. In de winter liep je over het water waar je de rest van het jaar op dreef. En er is weinig Hollandser dan van je koffie nippen op een woonboot terwijl de regen zachtjes tegen het raam tikt en je naar weidse verten staart over het water. En er is ook weinig minder Limburgs dan dat.
Heuvels, gezelligheid en een amicale koempelmentaliteit waren daar de kerndingen. Fysiek verval, harde muziek, hardere gezichten en een collectieve in zichzelf gekeerdheid ook. Haat en liefde. Een regio die verloren leek en waar wanhoop woonde in de stegen van de stad. Een pact met de duivel voor een kortdurende roes.
Voor iemand die opgegroeid is in één van de meer beruchte tuigsteden van het land (lees: Heerlen in de late jaren negentig) is het simpele ontsnappen al heel wat. Perspectieven van werkloosheid en drugs drijven je er toe. En dan verhuis je naar het hoofdstedelijke. Naar een woonboot op de Hollandse wateren. Opa en oma zouden dit nooit begrepen hebben. Maar die waren dan ook opgegroeid in tijden van steenkolenwelvaart. Toen was Amsterdam heel erg ver weg. En ook niet eens zo heel interessant. Keulen, Luik en Aken lagen namelijk stukken dichterbij.
---
Het is inmiddels opgehouden met regenen en ik loop over de Albert Cuypmarkt op weg naar een koffieafspraak. Een visboer schreeuwt iets in het plat Amsterdams terwijl twee Turkse mannen luid lachend in het Turks kennelijk ergens ontzettende lol in hebben, een stel Polen Hollandse kaas koopt en een dikke Surinamer erwtensoep aanprijst. Zo zie ik het graag. Iedereen doet zijn ding en doet dat goed. Iedereen lult zijn taal maar uiteindelijk begrijpt iedereen elkaar. Als ik plat Limburgs in mijn telefoon begin te lullen wekt dat evenmin verbaasde blikken als iemand die Pakistaans tegen zijn moeder spreekt op straat.
Laten we de esthetiek van het multiculturele onheil eens omdraaien. Iemand uit Zuid-Limburg in Amsterdam was voor mijn grootouders best een raar idee. En toch kan het tegenwoordig. Dan moet het met al die andere nationaliteiten ook wel lukken. Toch?
zondag 22 januari 2012
woensdag 18 januari 2012
Onheil.
januari 2012
Laat ik vooropstellen dat ik massaproducten per definitie niet helemaal vertrouw. Het zal de inherent aanwezige homogeniserende conditionering zijn. Maar in ieder geval is dit wantrouwen niet altijd praktisch. Gelukkig heb ik vrienden die wel eens verhuizen en mij dan een nieuwe zithoek doneren. Laffe omzeiling van de kwestie maar toch, gratis Ikea-zithoek.
Ik hang op een willekeurige avond dan ook volkomen content te zijn op mijn nieuw verkregen Zweedse luxe en kijk een film. De oorlogsklassieker Black Hawk Down in dit geval. Over een helikopter met Amerikaanse soldaten die uit de lucht pleurt in een vijandig Mogadishu. Mogadishu ligt in Somalië en daar is de situatie, zeg maar, wat minder stabiel dan we hier in Europa gewend zijn. Ik sprak voor mijn werk (ik schrijf artikelen) vorige week een man die naar dat Somalië afgereisd was om voedselpakketten uit te delen aan die hongerige kinderen die je nog wel eens op televisie ziet langskomen als je je zit te irriteren aan reclames die je favoriete serie onderbreken. Zelfs hij moest beschermd worden door twee jeeps met lokale, tot de tanden bewapende milities. Terwijl je toch zou zeggen, joh, doe nou vriendelijk tegen iemand die je eten en drinken komt brengen. Voor gratis! Anyhow.
Ik kijk Black Hawk Down op mijn bank en ben gelukkig met de situatie. En toch vraag ik me weer wat af. Zoals gewoonlijk. Ik stel mezelf namelijk de bijzonder naïeve vraag waarom Amerikanen kennelijk altijd helden zijn. In een Amerikaanse film is dat vrij retorisch, ik weet het. Maar goed, dan toch. Er vallen nogal wat doden in deze film. Dode Amerikaan betekent keer op keer: een tragisch, gruwelijk-maar-toch-mooi-in-zijn-dramatiek, bloederig einde vervuld van heroïsche opoffering en vaderlandsliefde. Dode Somaliër: een met een woeste oerkreet omvallende neger. Die ook nog eens kostbare munitie verspilt omdat ie zo nodig door moet blijven schieten als hij omvalt. Wat is met deze domme eikel?
Nou. De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben benoemde dit beeld van de boze, op Amerikanen vurende engerd mooi met een conceptueel idee dat hij homo sacer noemde. Hij jatte dit vrij één-op-één van de oude Romeinen die op hun beurt bannelingen zo noemden. Homo sacer kun je het beste zien als iemand die op de één of andere manier buiten de ons bekende maatschappelijke orde valt. Een mens, maar ook een vreemdeling (in dit geval een dode, Somalische, munitie verspillende neger dus), die ofwel een hulpbehoevende, een zielig kijkend slachtoffer representeert, of een bedreigende woesteling die niks anders wil dan jou afslachten, bang maken of uitlachen. Een beetje hetgeen veel niet-westerlingen zijn in de ogen van veel wel-westerlingen. Onbekende vreemdelingen blijven onbemind en koeien zijn waar.
---
Metro’s of trams zijn mooie dwarsdoorsneden van de Nederlandse, postmoderne mensheid. De Amsterdamse metro die ik deel met mijn medepassagiers dendert langs de Amsterdam ArenA richting Amstelstation, de invallende avond aanvallend. Het meisje tegenover me is gefixeerd op haar mobiele telefoon terwijl de oudere man in een verkreukeld pak naast haar zijn aandacht lijkt te verdelen tussen afkeer van haar mobiele fixatie en wantrouwen jegens de groep Marokkaans uitziende jochies die net met veel amok de metro is komen binnenstormen. Op hun beurt kijken zij uitdagend naar de donkere jongen in werkkloffie die gespannen staart naar het avondrood aan de horizon. Hij stapt snel uit en botst tegen een woest kijkende man in een gedistingeerd bankierspak. Ik kauw op mijn kauwgum. Vooralsnog heeft niemand van deze vreemdelingen wapens.
De stilte van een menigte kan oorverdovend zijn terwijl ze in alle machteloosheid naar haar zelfverkozen lot marcheert. In de verte torent de Amsterdamse skyline de hoogte in tegen een bloedrode invallende avond. Ik kijk al kauwende naar buiten en kan een grijns niet onderdrukken. Onheil kan af en toe zo prachtig mooi uitzien.
Laat ik vooropstellen dat ik massaproducten per definitie niet helemaal vertrouw. Het zal de inherent aanwezige homogeniserende conditionering zijn. Maar in ieder geval is dit wantrouwen niet altijd praktisch. Gelukkig heb ik vrienden die wel eens verhuizen en mij dan een nieuwe zithoek doneren. Laffe omzeiling van de kwestie maar toch, gratis Ikea-zithoek.
Ik hang op een willekeurige avond dan ook volkomen content te zijn op mijn nieuw verkregen Zweedse luxe en kijk een film. De oorlogsklassieker Black Hawk Down in dit geval. Over een helikopter met Amerikaanse soldaten die uit de lucht pleurt in een vijandig Mogadishu. Mogadishu ligt in Somalië en daar is de situatie, zeg maar, wat minder stabiel dan we hier in Europa gewend zijn. Ik sprak voor mijn werk (ik schrijf artikelen) vorige week een man die naar dat Somalië afgereisd was om voedselpakketten uit te delen aan die hongerige kinderen die je nog wel eens op televisie ziet langskomen als je je zit te irriteren aan reclames die je favoriete serie onderbreken. Zelfs hij moest beschermd worden door twee jeeps met lokale, tot de tanden bewapende milities. Terwijl je toch zou zeggen, joh, doe nou vriendelijk tegen iemand die je eten en drinken komt brengen. Voor gratis! Anyhow.
Ik kijk Black Hawk Down op mijn bank en ben gelukkig met de situatie. En toch vraag ik me weer wat af. Zoals gewoonlijk. Ik stel mezelf namelijk de bijzonder naïeve vraag waarom Amerikanen kennelijk altijd helden zijn. In een Amerikaanse film is dat vrij retorisch, ik weet het. Maar goed, dan toch. Er vallen nogal wat doden in deze film. Dode Amerikaan betekent keer op keer: een tragisch, gruwelijk-maar-toch-mooi-in-zijn-dramatiek, bloederig einde vervuld van heroïsche opoffering en vaderlandsliefde. Dode Somaliër: een met een woeste oerkreet omvallende neger. Die ook nog eens kostbare munitie verspilt omdat ie zo nodig door moet blijven schieten als hij omvalt. Wat is met deze domme eikel?
Nou. De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben benoemde dit beeld van de boze, op Amerikanen vurende engerd mooi met een conceptueel idee dat hij homo sacer noemde. Hij jatte dit vrij één-op-één van de oude Romeinen die op hun beurt bannelingen zo noemden. Homo sacer kun je het beste zien als iemand die op de één of andere manier buiten de ons bekende maatschappelijke orde valt. Een mens, maar ook een vreemdeling (in dit geval een dode, Somalische, munitie verspillende neger dus), die ofwel een hulpbehoevende, een zielig kijkend slachtoffer representeert, of een bedreigende woesteling die niks anders wil dan jou afslachten, bang maken of uitlachen. Een beetje hetgeen veel niet-westerlingen zijn in de ogen van veel wel-westerlingen. Onbekende vreemdelingen blijven onbemind en koeien zijn waar.
---
Metro’s of trams zijn mooie dwarsdoorsneden van de Nederlandse, postmoderne mensheid. De Amsterdamse metro die ik deel met mijn medepassagiers dendert langs de Amsterdam ArenA richting Amstelstation, de invallende avond aanvallend. Het meisje tegenover me is gefixeerd op haar mobiele telefoon terwijl de oudere man in een verkreukeld pak naast haar zijn aandacht lijkt te verdelen tussen afkeer van haar mobiele fixatie en wantrouwen jegens de groep Marokkaans uitziende jochies die net met veel amok de metro is komen binnenstormen. Op hun beurt kijken zij uitdagend naar de donkere jongen in werkkloffie die gespannen staart naar het avondrood aan de horizon. Hij stapt snel uit en botst tegen een woest kijkende man in een gedistingeerd bankierspak. Ik kauw op mijn kauwgum. Vooralsnog heeft niemand van deze vreemdelingen wapens.
De stilte van een menigte kan oorverdovend zijn terwijl ze in alle machteloosheid naar haar zelfverkozen lot marcheert. In de verte torent de Amsterdamse skyline de hoogte in tegen een bloedrode invallende avond. Ik kijk al kauwende naar buiten en kan een grijns niet onderdrukken. Onheil kan af en toe zo prachtig mooi uitzien.
donderdag 5 januari 2012
Feest en armoede.
december 2011
Volgens premier Rutte bestaat er geen armoede in Nederland. Nee. Als je het breed glimlachend gaat vergelijken met een of ander willekeurig Afrikaans ontwikkelingsland heeft Mark natuurlijk gelijk. Iets wegrelativeren door het toevoegen van een context zo disproportioneel dat werkelijk alles er rozengeur en maneschijn bij gaat lijken, neemt het initiële probleem niet weg. En dat probleem is dat er mensen in het welvarende Nederland zijn die instellingen als de Voedselbank nodig hebben om zichzelf en hun gezin te kunnen voeden, Mark. Ik leef zelf ook een behoorlijk end onder modaal, maar ik red me wel. Helaas heeft niet iedereen dat geluk. Dus, Mark, dat je het weet. Er zijn mensen in jouw Nederland die iedere maand moeite moeten doen om net wel of net niet de eindjes aan elkaar te knopen. Mensen die geen bonus op hun toch al riante jaarsalaris krijgen en moeite hebben om te voorzien in de meest basale levensbehoeften. Zoals internet (nee. Haha. Ik maak een grapje. Of niet?).
Daar kun je boos van worden en soms word je van boosheid actief. Dus stond ik vorige week met twee tassen, gevuld met blikken bonen, pakken koffie en dergelijke culinaire hoogstandjes waar de gemiddelde topambtenaar zijn neus voor ophaalt, in een nagenoeg lege loods van de Amsterdamse voedselbank. Dat hadden we toch mooi bij elkaar gefeest voor de (niet)armen van Nederland.
---
En het was een mooi feest, in een koud kantoorpand in Diemen eind november. Een paar bandjes die wel voor gratis wilden spelen. Geen entree. In plaats daarvan een voedselinzamelingsactie. En de normale dosis drank, drugs en slechte grappen. Knappende snaren, harde gitaren, kapotte flessen en goede harten. Mijn geloof in de kracht van onafhankelijke en geëngageerde muziek werd in één klap hersteld. De dag erna leverde een straffe kater van hels formaat, een rotzooi van jewelste en een behoorlijke dosis opgehaald eten op. Scheuten hartverwarming doorkruisten mijn brakke hoofdpijn. Alstublieft voedselbank. Dankjewel, dronken punkrockers. Harten zaten nog steeds op de juiste plekken.
---
Een paar dagen na het inleveren van het opgehaalde eten bij de dankbare mevrouw van de Voedselbank, loop ik mezelf in de stromende regen en omvergeblazen door de stevige windstoten van wat volgens de weerberichten een échte najaarsstorm is, te vervloeken. Ik sleep een tas met politieke propagandafolders rond en prop deze in brievenbussen. Waarom moest ik nou ook zo nodig toezeggen om mee te helpen met verspreiden van de jaarlijkse afdelingskrant van onze lokale politieke partij. Een vloekende linksmensch in het noodweer. De Geenstijler zou ervan smullen. Druipend natte haren en ook mijn boxershort is inmiddels volledig doorweekt. En ik heb het al zo moeilijk, brabbel ik tegen mezelf. Ik heb een baaldag. Mijn contract op het werk is niet verlengd. Aldus verlies ik mijn toch al niet op vetpotten lijkende salaris binnen nu en drie weken. Wat de benodigde focus op het produceren van eigen journalistiek werk ook weer wat bemoeilijkt. Freelancen betaalt namelijk niet altijd evenveel en kopzorgen zijn funest voor je creativiteit. Ik beweer godverdomme nergens dat de zaken er slecht voorstaan. Ik heb wel eens voor hetere vuren gestaan en zwaardere stormen getrotseerd. Maar het heeft er ook al eens beter uitgezien. Al wijt ik dit soort duistere contemplaties ieder jaar maar weer aan de jaarlijkse pre-kerstdip. Ik ben nou eenmaal niet zo´n fan van die o-zo-gezellige donkere dagen voor de zoveelste verjaardag van onze lieve heer. Ik trek het allemaal even matig op dit moment.
Moegestreden tegen de elementen begeven ik en mijn zo ongeveer lege foldertas ons naar de nachtwinkel. Uitkijkend naar een hete douche en een daaropvolgend koud glas speciaalbier besluit ik nog even een sigaretje te roken onder het afdak in het nagenoeg verlaten winkelcentrum. Tot mijn verbazing tref ik daar de dakloze man aan waar ik iedere middag even een praatje mee maak voordat ik mijn boodschappen insla bij de lokale supermarkt. Hij is Bulgaars en in gebrekkig Nederlands maakt hij me duidelijk dat hij inmiddels een dak boven zijn hoofd heeft gevonden. Eén of andere vage onderhuurconstructie bij een oud wijf dat hij bestempeld als een beetje gek. Vandaar dat hij en zijn eenzame blikje goedkoop bier hier dan ook rustig staan de staren naar de stormachtigheid van het Nederlandse najaar. Zijn donkere ogen verraden een mysterieuze triestheid. Hij vraagt me of ik ook dakloos ben. Jezus. Zie ik er zo verlopen uit na een uur door de regen dabben dat zelfs een dakloze aan me vraagt of ik dakloos ben? Ik koop hem een blik bier. Hij slaat het af. Hij heeft dan wel geen cent te makken maar geld voor bier sprokkelt hij liever zelf bij elkaar. Hij neemt niet zo maar iets aan van jan en alleman. Behalve van de Voedselbank, die verrichten goed werk. Ik staar hem beteuterd na terwijl hij de stromende regen inloopt een eenzame avond tegemoet.
De cirkel is rond. Ik moet af en toe niet zo zeiken godverdomme. En jij al helemaal niet, Mark.
Volgens premier Rutte bestaat er geen armoede in Nederland. Nee. Als je het breed glimlachend gaat vergelijken met een of ander willekeurig Afrikaans ontwikkelingsland heeft Mark natuurlijk gelijk. Iets wegrelativeren door het toevoegen van een context zo disproportioneel dat werkelijk alles er rozengeur en maneschijn bij gaat lijken, neemt het initiële probleem niet weg. En dat probleem is dat er mensen in het welvarende Nederland zijn die instellingen als de Voedselbank nodig hebben om zichzelf en hun gezin te kunnen voeden, Mark. Ik leef zelf ook een behoorlijk end onder modaal, maar ik red me wel. Helaas heeft niet iedereen dat geluk. Dus, Mark, dat je het weet. Er zijn mensen in jouw Nederland die iedere maand moeite moeten doen om net wel of net niet de eindjes aan elkaar te knopen. Mensen die geen bonus op hun toch al riante jaarsalaris krijgen en moeite hebben om te voorzien in de meest basale levensbehoeften. Zoals internet (nee. Haha. Ik maak een grapje. Of niet?).
Daar kun je boos van worden en soms word je van boosheid actief. Dus stond ik vorige week met twee tassen, gevuld met blikken bonen, pakken koffie en dergelijke culinaire hoogstandjes waar de gemiddelde topambtenaar zijn neus voor ophaalt, in een nagenoeg lege loods van de Amsterdamse voedselbank. Dat hadden we toch mooi bij elkaar gefeest voor de (niet)armen van Nederland.
---
En het was een mooi feest, in een koud kantoorpand in Diemen eind november. Een paar bandjes die wel voor gratis wilden spelen. Geen entree. In plaats daarvan een voedselinzamelingsactie. En de normale dosis drank, drugs en slechte grappen. Knappende snaren, harde gitaren, kapotte flessen en goede harten. Mijn geloof in de kracht van onafhankelijke en geëngageerde muziek werd in één klap hersteld. De dag erna leverde een straffe kater van hels formaat, een rotzooi van jewelste en een behoorlijke dosis opgehaald eten op. Scheuten hartverwarming doorkruisten mijn brakke hoofdpijn. Alstublieft voedselbank. Dankjewel, dronken punkrockers. Harten zaten nog steeds op de juiste plekken.
---
Een paar dagen na het inleveren van het opgehaalde eten bij de dankbare mevrouw van de Voedselbank, loop ik mezelf in de stromende regen en omvergeblazen door de stevige windstoten van wat volgens de weerberichten een échte najaarsstorm is, te vervloeken. Ik sleep een tas met politieke propagandafolders rond en prop deze in brievenbussen. Waarom moest ik nou ook zo nodig toezeggen om mee te helpen met verspreiden van de jaarlijkse afdelingskrant van onze lokale politieke partij. Een vloekende linksmensch in het noodweer. De Geenstijler zou ervan smullen. Druipend natte haren en ook mijn boxershort is inmiddels volledig doorweekt. En ik heb het al zo moeilijk, brabbel ik tegen mezelf. Ik heb een baaldag. Mijn contract op het werk is niet verlengd. Aldus verlies ik mijn toch al niet op vetpotten lijkende salaris binnen nu en drie weken. Wat de benodigde focus op het produceren van eigen journalistiek werk ook weer wat bemoeilijkt. Freelancen betaalt namelijk niet altijd evenveel en kopzorgen zijn funest voor je creativiteit. Ik beweer godverdomme nergens dat de zaken er slecht voorstaan. Ik heb wel eens voor hetere vuren gestaan en zwaardere stormen getrotseerd. Maar het heeft er ook al eens beter uitgezien. Al wijt ik dit soort duistere contemplaties ieder jaar maar weer aan de jaarlijkse pre-kerstdip. Ik ben nou eenmaal niet zo´n fan van die o-zo-gezellige donkere dagen voor de zoveelste verjaardag van onze lieve heer. Ik trek het allemaal even matig op dit moment.
Moegestreden tegen de elementen begeven ik en mijn zo ongeveer lege foldertas ons naar de nachtwinkel. Uitkijkend naar een hete douche en een daaropvolgend koud glas speciaalbier besluit ik nog even een sigaretje te roken onder het afdak in het nagenoeg verlaten winkelcentrum. Tot mijn verbazing tref ik daar de dakloze man aan waar ik iedere middag even een praatje mee maak voordat ik mijn boodschappen insla bij de lokale supermarkt. Hij is Bulgaars en in gebrekkig Nederlands maakt hij me duidelijk dat hij inmiddels een dak boven zijn hoofd heeft gevonden. Eén of andere vage onderhuurconstructie bij een oud wijf dat hij bestempeld als een beetje gek. Vandaar dat hij en zijn eenzame blikje goedkoop bier hier dan ook rustig staan de staren naar de stormachtigheid van het Nederlandse najaar. Zijn donkere ogen verraden een mysterieuze triestheid. Hij vraagt me of ik ook dakloos ben. Jezus. Zie ik er zo verlopen uit na een uur door de regen dabben dat zelfs een dakloze aan me vraagt of ik dakloos ben? Ik koop hem een blik bier. Hij slaat het af. Hij heeft dan wel geen cent te makken maar geld voor bier sprokkelt hij liever zelf bij elkaar. Hij neemt niet zo maar iets aan van jan en alleman. Behalve van de Voedselbank, die verrichten goed werk. Ik staar hem beteuterd na terwijl hij de stromende regen inloopt een eenzame avond tegemoet.
De cirkel is rond. Ik moet af en toe niet zo zeiken godverdomme. En jij al helemaal niet, Mark.
Abonneren op:
Posts (Atom)